In plaats van te streven naar een hernieuwd nationaal vertrouwen, koos één fractie van Belgische politici, temidden van de politieke schandalen van de jaren negentig, voor een richting die onherroepelijk tot verdere schade aan de reputatie van het land leidde.
Terwijl België in het midden van de jaren negentig schudde van de politieke schandalen, waren verschillende mensen van mening dat onderzoeksrechter Jean Claude Van Espen (links) en het toenmalige parlementslid Antoine Duquesne (links onder) België in een richting hebben geduwd van religieuze intolerantie en bijgevolg van overtredingen van constitutionele rechten en mensenrechten. |
ynisme wat betreft de Belgische politiek is niets nieuws en de traagheid waarmee bepaalde politieke hoeken zich van de crisissen van de afgelopen paar jaar hebben hersteld, heeft weinig bijgedragen aan het nationale vertrouwen.
In 1997, op het hoogtepunt van zo’n crisis, waren beweringen over politieke ’medeplichtigheid’ aan de moord op André Cools, reden voor de toenmalige Eerste Minister Wilfried Martens om te zeggen dat de omstandigheden ”gevaarlijk waren voor de democratie”. Hij verwees met name naar de mate waarin de mensen hun vertrouwen in het politieke systeem hadden verloren. Dhr. Martens benadrukte de enorme verantwoordelijkheid die politici hebben om persoonlijk de principes van democratie en gerechtigheid die zij verondersteld worden te vertegenwoordigen, hoog te houden. Zijn boodschap was ongelooflijk belangrijk.
Sinds die tijd hebben schandalen zoals de dioxine crisis en het pijnlijk langzame proces in de pedofiliezaak van Marc Dutroux weinig bijgedragen aan het herwinnen van het nationale vertrouwen.
Een Verkeerde Wending
Temidden van de politieke en gerechtelijke schandalen van de afgelopen jaren, was er één fractie van Belgische politici die, een richting koos die onherroepelijk tot verdere schade aan de reputatie van België leidde, in plaats van zich in te spannen voor het herwinnen van de geloofwaardigheid en het nationale vertrouwen in het systeem.
De eerste stap in die richting was het voorstel in 1996 van een handjevol politici, geleid door het toenmalige parlementslid Antoine Duquesne, om een parlementaire commissie in werking te stellen voor het onderzoeken van een weinig belovend onderwerp — religieuze minderheden in België. Religieuze minderheden hadden zeer zeker niets te maken met de bestaande politieke problemen en men zou kunnen verwachten dat een parlementaire commissie de trage rechtspleging in de zware pedofiele vergrijpen of zelfs de mate van betrokkenheid van politici in de gruwelijke activiteiten zou onderzoeken.
|
De “Druk” om te Handelen
Het eerste resultaat van de parlementaire commissie over religieuze minderheden in België was een rapport gepubliceerd op 28 april 1997, dat een zwarte lijst in het leven riep van 189 “sektes” die als zondebok fungeerden. Daaronder bevonden zich de “Young Women’s Christian Association” (YWCA), vijf Katholieke ordes waaronder “Opus Dei” en de “Katholieke Charismatische Vernieuwing”, Chassidische Joden, Jehova’s Getuigen, Bahaïsten, Zen Boeddhisten, scientologen, Adventisten van de Zevende Dag, kwakers, baptisten en een aantal Pinksterkerken.
Overtredingen van de grondwet en van de mensenrechten in Frankrijk en België maakten de formatie van een panel van experts noodzakelijk om voor internationale mensenrechtenorganisaties de getuigenverklaringen te horen en het misbruik in beide landen te documenteren. |
Verschillende bronnen rapporteerden dat er een voortdurende “druk van Frankrijk” was om te handelen. Het was geen geheim dat de Belgische commissie zwaar onder invloed stond van soortgelijk optreden in Frankrijk; dat daar in januari 1996 resulteerde in de publicatie van een rapport dat internationaal werd veroordeeld, en dat 172 groepen als “sekten” op de zwarte lijst zette. De Belgische commissie scheen de kritiek op het Franse rapport van bronnen als de Franse Conferentie van Bisschoppen echter volledig te hebben genegeerd.
De “druk van Frankrijk”, of die nu politiek of economisch was, was blijkbaar sterk genoeg om de stemmen om te gooien. En het daaruit voortvloeiende rapport was opnieuw een opdoffer voor het nationale geloof en voor de principes van democratie en gerechtigheid.
Na de publicatie van het Belgische rapport lichtte een vertegenwoordiger van Opus Dei de fout van het verdacht maken van alle religieuze groeperingen, gebaseerd op een ongefundeerd gerucht en zonder enige verwijzing naar enig bewijs van wangedrag, nog eens treffend toe. Hij wees erop dat de voorzitter van de commissie, parlementslid Serge Moureaux zelf door de eerdere commissie die de pedofiele misdaden van Marc Dutroux onderzocht, is ondervraagd. Volgens de logica van het rapport van de “sekten” commissie zou Moureaux nu algemeen beschouwd moeten worden als een mogelijke verdachte, zei de vertegenwoordiger van Opus Dei. Moureaux was natuurlijk woedend en dreigde de woordvoerder van Opus Dei voor het gerecht te slepen. De schijnheiligheid ervan is echter overduidelijk — een politicus kan niet een groep regels voor een deel van de samenleving rechtvaardigen en zich dan beledigd voelen en met een rechtszaak dreigen wanneer diezelfde regels op hem worden toegepast.
België in het Middelpunt van de Belangstelling
Het rapport van de commissie was echter nog maar het begin van de schade die erdoor werd veroorzaakt voor België. Met het rapport en de aanbevelingen in de hand rolde de staatsmachine door, onder de stuwkracht van een paar politici — onder wie Minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (zie ook Internationale Helsinki Federatie), die achter de parlementaire commissie zelf zat en haar rapporteur was. Het resultaat was een sterke toename in intolerantie en onverdraagzaamheid — uitgelokt en goedgekeurd door de zwarte lijst van de 189 religieuze minderheden en spirituele groepen.
De trend heeft ervoor gezorgd dat België in het middelpunt van de belangstelling staat van de internationale gemeenschap van mensenrechten organisaties en dat de reputatie van België zowel binnen als buiten de grenzen van het land verder wordt uitgehold. Met het gebruik van geweld heeft de trend in België een extremistische kleur aangenomen. De uitwijzing van een groep zigeuners uit België heeft bijvoorbeeld enorm veel kritiek op Antoine Duquesne veroorzaakt.
Onderzoeksrechter Jean Claude Van Espen die voor de Belgische parlementaire commissie, die de schandelijke zwarte lijst voortbracht, getuigde tegen de religieuze minderheden, wekte veel kritiek op voor zijn gebruik van geweld tegen scientologen. Hoewel de religieuze gemeenschap vreedzaam en rechtmatig dertig jaar lang in België heeft bestaan, was een geïsoleerde, administratief beperkte klacht van een vrouw het voorwendsel voor een brede, inbreukmakende “visvangst” naar “bewijzen” om de aanval op de kerk te rechtvaardigen.
Wraakactie met Geweld
Nadat Martin Weightman, de Directeur van het kantoor voor de Mensenrechten van de Scientology Kerk, zich in 1999 op een conferentie van de “Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa” (OSCE), tegen de overtredingen van religieuze vrijheid in Frankrijk uitsprak, werd er een inval gedaan zowel in de Kerk en zijn kantoor in Brussel als in zijn huis in Frankrijk. De dag nadat hij opnieuw sprak, tijdens de 2000 OSCE conferentie in Warschau, tekende onderzoekend politierechter Jean Claude Van Espen een bevel voor nog een inval in de Brusselse Kerk. |
Europese en Amerikaanse leiders van mensenrechten organisaties hebben de aanval onmiddellijk veroordeeld. Naast het volledig nutteloze gebruik van geweld dat volledig buiten proporties was, is de timing ook niet onopgemerkt voorbij gegaan.
De Directeur van het Europese kantoor voor de Mensenrechten van de Scientology kerk, Martin Weightman, sprak zich slechts één week voor de invallen tijdens de conferentie over religieuze vrijheid van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSCE), uit tegen de extremistische religieuze onverdraagzaamheid in Frankrijk. Weightman woont in Parijs maar werkt in Brussel. Tegelijkertijd met de invallen in België hield de Parijse politie zijn Franse echtgenote vast voor ondervragingen en doorzochten ze zijn huis. Het Europese kantoor voor de Mensenrechten van de kerk was na de inval twee weken lang afgegrendeld terwijl de Belgische politie alle dossiers in het kantoor doorzocht.
Waarnemers van religieuze en mensenrechten organisaties veroordeelden de overduidelijke propagandistische doelstelling van de invallen, die de bedoeling hadden het actieve opkomen van de kerk tegen de religieuze onverdraagzaamheid en schendingen van de rechten van de mens in Europa in diskrediet te brengen. Het was zelfs zo erg dat mensen van de media die waren getipt, aan de deuren van de Scientology kerk in Brussel stonden te wachten tot de strijd zou beginnen.
Zeventien maanden na de inval in september 1999, zonder dat er tot nu toe tegen wie dan ook aanklachten zijn ingediend, deed de politie opnieuw een inval in de Scientology kerk in Brussel. Er werd tegen de leidinggevenden van de kerk gezegd dat de huiszoeking van februari 2001 bedoeld was als een algemene opruiming om de gegevens van de eerdere inval weer helemaal bij te werken. Met andere woorden, omdat er niets verkeerds was gevonden, moest de “visexpeditie” worden verruimd om zo toch een rechtszaak in elkaar te kunnen zetten.
|
De reactie van de Belgische autoriteiten zorgde er alleen maar voor dat de beslissing van autoriteiten op het gebied van de mensenrechten om een einde te maken aan de destructieve trend van religieuze onverdraagzaamheid in sommige West-Europese landen werd versterkt — een trend die in toenemende mate in België duidelijk wordt.
De kerk heeft ook een klacht ingediend bij de Verenigde Naties, meer bepaald bij de “Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens” en bij de “Speciale verslaggever over Religieuze Intolerantie” in verband met de schendingen van de mensenrechten en van religieuze vrijheid, die inherent zijn aan het “onderzoek”.
De Noodzaak voor Verandering
Repressieve maatregelen tegen Oosterse groepen, de Jehova’s Getuigen, de zigeuners, adventisten, scientologen enzovoort, illustreren de dringende behoefte aan een fundamentele verschuiving in de benadering van religie wil België haar status in de gemeenschap van mensenrechten organisaties terugwinnen.
Een dergelijke verandering zou ook helpen het gevoel van de werkelijke nationale prioriteiten terug te krijgen en zou zelfs helpen het nationale vertrouwen terug te winnen — zowel binnen als buiten België.
Er blijft inderdaad niet zoveel over dat vertrouwen wekt als je het vertoon van staatsgeweld tegen een volledig vreedzame en de wet respecterende gemeenschap beschouwt, terwijl een pedofiele kring verantwoordelijk voor de afschuwelijke seksmisdaden en moorden op Belgische kinderen jarenlang niet wordt vervolgd en hun dood niet wordt gewroken.
Hoeveel zondebokken zullen er nog op de korrel worden genomen en hoeveel jaren moet België nog wachten op de terugkeer van het nationale vertrouwen in haar leiders?